Waarom de nadruk op geld Groningen waardeloos maakt
(En hoe het anders kan)
Er gaat iets niet goed in Groningen. Beleggers, vastgoedbazen en investeerders lopen binnen, terwijl lokale middenstanders zich een slag in de rondte moeten werken om de huur van hun winkel te kunnen betalen. Steeds meer panden zijn van steeds minder mensen. Daarbij voert in toenemende mate snel en goedkoop de boventoon, waardoor de stad stukje bij beetje zijn charme verliest. Dat kan en moet anders.
Sinds mijn studententijd ga ik naar dezelfde kapper in de Astraat. Zijn zaak is een bijzondere plek, alleen al door het wonderlijke klantenbestand: een mix van studenten en oudere, vaak welgestelde dames uit Haren en Helpman. En mensen zoals ik, die het na hun studie nooit in hun hoofd gehaald hebben om vreemd te gaan met een andere kapper.
Het stralend middelpunt van de zaak is kapper Rob. Niemand weet precies hoe oud hij is. Hij gaat leeftijdloos door het leven. Overigens is dat niet het enige waarover hij vaag is. Bij mijn kapper lopen droom en werkelijkheid vaak in elkaar over.
Een paar jaar geleden speldde hij mij op m’n mouw dat hij als enige ondernemer in de Astraat nog z’n eigen pand bezat. Een eigenaar-ondernemer dus, zoals ik het graag zie. De verrassing was dan ook groot toen ‘zijn’ pand afgelopen jaar ineens te koop stond. De aap kwam uit de mouw: ook Rob huurde zijn winkel en bovengelegen woning al jaren van een particulier. Geen grote vastgoedjongen, maar iemand die het pand coulant verhuurde. Jammer, want het was een mooi verhaal geweest. Kapper Rob die als laatste stronghold, gewapend met zijn schaar, standhield tussen de grote vastgoedtycoons van Groningen.
Toch sprak Rob deels wél de waarheid. Want inderdaad: de gehele Astraat is in eigendom van slechts drie eigenaren. Daarmee staat de straat symbool voor veel andere straten. Zo is het aantal eigenaar-ondernemers in de hele binnenstad op de vingers van één hand te tellen. Nou vooruit, misschien op die van drie of vier, maar dan houdt het ook echt op. De rest van het (winkel)vastgoed is grotendeels in handen van investeerders, beleggers en omhooggevallen pandjesbazen. En dat is een hele slechte zaak.
Al een aantal jaren maken we ons bij GRAS zorgen over deze ontwikkeling. Steeds meer stad is eigendom van steeds minder mensen. Die zorgen zijn alleen maar gegroeid nu we van een steeds groter aantal ondernemers weten wat ze nou eigenlijk betalen voor hun vierkante meters. Ik val regelmatig van mijn stoel als ik hoor om wat voor bedragen het gaat.
Stel, je betaalt 2500 euro per maand voor pakweg 70 vierkante meter; dan ben je spekkoper. Over het algemeen liggen de huren namelijk aanzienlijk hoger: van 3500 en 4500 euro tot nog veel meer, voor een doodgewoon winkelpand. Een dik bruto maandsalaris, zou je kunnen zeggen. En dat het jaar rond.
Je moet echt heel wat kopjes koffie, flesjes wijn, couvertjes, broodjes, nootjes, stukjes kaas, broeken, snuisterijtjes, potten en pannen of wat dan ook verkopen om de boel rond te krijgen en er dan zelf ook nog iets aan over te houden.

Illustratie: Sanne Boekel voor GRAS
HET SUCCES VAN VASTGOEDONDERNEMERS
Dat er godsgruwelijk veel geld wordt verdiend aan het Groninger vastgoed, weerspiegelt zich ook in het wagenpark. Zo is de Porsche-, Mercedes-, Lamborghini-, Maserati- en Ferrari-dichtheid in de stad de laatste jaren gigantisch toegenomen. Die indruk wordt bevestigd door mijn eigen dealer. Het merendeel van zijn klanten werkte vanouds in de advocatuur, de financiële dienstverlening en de medische sector – aangevuld met wat oud geld. De afgelopen jaren is dat veranderd, en hoe. Het overgrote deel van zijn klantenbestand bestaat inmiddels uit mensen die zijn binnengelopen op, jawel, vastgoed.
Ondertussen liggen veel ondernemers krom om die snelle vastgoedjongens maandelijks de huur te kunnen betalen. Onder hen bevinden zich de nodige ondernemers die Groningen nou juist eigenheid en karakter geven. Met winkels waarvoor je naar de binnenstad komt en die je niet in iedere generieke winkelstraat in Nederland aantreft.
De hoge huren vormen een obstakel bij het creëren van nog meer eigenheid voor Groningen. Ze belemmeren ondernemers in hun ontwikkeling, bijvoorbeeld doordat het voor hen moeilijker is om extra personeel aan te nemen – terwijl dat qua werkdruk best wenselijk is. Bovendien werkt het natuurlijk door op de prijzen die je als klant betaalt. Het moet immers ergens vandaan komen. Al met al is het een wonderlijke vorm van ondernemerschap: je werkt in de eerste plaats voor de bankrekening van je huurbaas.
In feite zien we in deze hoek van de vastgoedwereld hetzelfde gebeuren als bij het wonen. Sterker, in veel gevallen zijn er precies dezelfde partijen bij betrokken. Ze zijn rijk geworden met de kamerverhuur en nu tevens actief in andere segmenten van het vastgoed: van winkels tot horeca. Hoe hebben ze dat voor elkaar gekregen?
HOEWEL PANDJESBAZEN HET ZELF OP GOED ONDERNEMERSCHAP ZULLEN GOOIEN, HEBBEN ZE VOORAL GEPROFITEERD VAN DE NEOLIBERALE WIND UIT DEN HAAG, VAN LAGE RENTESTANDEN EN VAN EEN GEMEENTELIJKE OVERHEID DIE TE LANG ACHTER DE FEITEN IS BLIJVEN AANLOPEN
Allereerst was Groningen altijd al een stad met een hoog percentage particuliere kamerverhuurders. Een aantal daarvan heeft zich in de afgelopen tien tot twintig jaar gigantisch verrijkt. Zelf zullen ze het gooien op goed ondernemerschap. Persoonlijk denk ik dat ze vooral geprofiteerd hebben van een aanhoudende neoliberale wind uit Den Haag, van lage rentestanden en ja, we moeten eerlijk zijn, van een gemeentelijke overheid die te lang en te vaak achter de feiten is blijven aanlopen.
De gemeente handelt namelijk al een tijd niet proactief, maar reactief. Er is geen visie op de lange termijn. Er is veel te weinig tijd, aandacht en capaciteit voor handhaving. Postzegelplanologie overheerst en krachtige stedenbouw is afwezig. En van volwaardig integraal beleid is nauwelijks sprake.
Ook een ander aspect speelt een rol: de verhuurdersheffing en het inperken van de woningbouwcorporaties. Ik durf de stelling wel aan dat Groningen, meer dan welke andere stad ook, getroffen is door deze Haagse maatregelen. Bij gebrek aan grote in het Noorden gewortelde serieuze marktpartijen is Groningen namelijk tot in de 21ste eeuw grotendeels gebouwd door woningbouwcorporaties. Door de jaren heen waren ze dé partner van de gemeente. En dan niet alleen op het vlak van woningbouw, waar ze overigens bouwden voor de huur- én de koopmarkt.
Woningcorporaties speelden ook een rol in het herbestemmen van de typerende pakhuizen. Ze kochten (winkel)panden op in de binnenstad om daarmee de verpaupering en versleetsing van de jaren 70 en 80 een halt toe te roepen. Ze waren jarenlang partner in het Groninger Monumentenfonds. Ze deden mee in de oprichting van KUUB, aanjager van collectief particulier opdrachtgeverschap.
Dat allemaal gebeurde niet om geld te verdienen, maar om de stad beter te maken. En hoezeer je nu ook vraagtekens kunt zetten bij de kwaliteit van sommige stadsvernieuwingsprojecten, de intenties waren goed en maatschappelijk bewogen.
VERLOREN CHARME
De teloorgang van de corporatietraditie heeft de afgelopen jaren op veel plekken tot pure ellende geleid. De talloze optoppingen in en rond de binnenstad zijn illustratief. Ook het volbouwen van binnenterreinen en de verkamering en verstudioïng van bestaande panden zijn kenmerkend. En dan hebben we het nog niet over de veelal inferieure nieuwbouw die her en der de kop opsteekt. Soms klein, soms groot, soms enorm. Treffend zijn de ontwikkelingen langs het Reitdiep en delen van de Oosterhamrikkade.
Maar ook elders hebben we door liefdeloosheid, eigendomsverhoudingen en een eenzijdige focus op geld grote kansen laten liggen. Niet in de laatste plaats in de binnenstad, die op diverse plekken veel van zijn oude charme is kwijtgeraakt. Achterstallig onderhoud, vernielde gevels en weinig verheffende functies bepalen hier het beeld.
Werkelijk schokkend is de situatie in het gebied ten oosten van het Schuitendiep, ook wel aangeduid als het Schuitenschuiverskwartier. Los van het feit dat de jaren-80-stadsvernieuwing – ondanks de goede bedoelingen – hier niet bepaald kwaliteit heeft gebracht, is dit vergeten stukje binnenstad het toonbeeld van sleetsheid, liefdeloosheid, pandjesbazerij en andere duistere zaakjes.
In de zo potentievolle Nieuweweg is het een komen en gaan van foute Audi’s en vage gasten in dure outfits die druk in- en uitlopen bij al even vage horecaformules. Iets verderop, aan de Grote Gang, staat het Blue Moon-pand van Foreign Office Architects te verpieteren. De dichtgetrokken gordijnen doen vermoeden dat zelfs dit charmante gebouwtje, in 2002 gebouwd in opdracht van woningcorporatie Nijestee en de gemeente, ten prooi is gevallen aan de kamerverhuur. Daarmee volgt het de trend in de verder ook door pandjesbazen overgenomen steeg.

Illustratie: Sanne Boekel voor GRAS
Hoe hebben we het zo ver kunnen laten komen, vraag ik me af. Is zo’n smerige zuipstraat als de Peperstraat nou echt ons uitgaanshart? Hoeveel Albert Heijns en Jumbo’s passen er eigenlijk in een middeleeuws stadscentrum? Moet er op de hoek van de Grote Markt echt een winkel die louter goedkope troep verkoopt en in alles staat voor consumentisme?
Waarom nemen we genoegen met de wijze waarop de Oosterstraat, de Poelestraat, de Oude en Nieuwe Ebbingestraat, de Herestraat, het Boterdiep en de diverse gangen en stegen rond de Oosterstraat erbij liggen? Waarom benutten we de enorme potentie van straten als de Pelsterstraat, de Gelkingestraat en de Nieuweweg niet?
En nee, dan heb ik het niet alleen over de aanpak van de openbare ruimte, maar over the full package: het programma, de gevels, het onderhoud, de vervuiling, de lukraak geparkeerde fietsen en deelscooters, de graffiti, de reclameborden – ga zo maar door. Ik kom veelvuldig in andere (Nederlandse) binnensteden en kan eigenlijk niet anders dan constateren dat grote delen van Groningen er niet bepaald florissant bij liggen. En dan druk ik me diplomatiek uit.
TERUG NAAR EEN TROTSE STAD
Noem me een romanticus, noem me conservatief, noem me elitair – ik vind het allemaal best. Toch kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat we ver afgedreven zijn van de trotse, eigenwijze stad die Groningen ooit was. Een stad die geen genoegen nam met middelmaat. Een stad die aan het eind van de 19de eeuw z’n neus ophaalde voor een standaardstation eerste klasse uit de catalogus van de Staatsspoorwegen en een ware stationskathedraal wilde.
Een stad ook, die, terwijl men elders in Nederland het functioneel-modernistische kanon al in stelling bracht, in 1927 contact zocht met H.P. Berlage, met de vraag een uitbreidingsplan te maken geënt op 19de-eeuws stadsesthetisch gedachtengoed. Waarom? Omdat men geloofde in het maken van een mooie, karaktervolle stad. Veel meer dan in een stad waarin bereikbaarheid en mobiliteit de boventoon zouden gaan voeren.
WE ZIJN VER AFGEDREVEN VAN DE TROTSE, EIGENWIJZE STAD DIE GRONINGEN OOIT WAS. EEN STAD DIE GEEN GENOEGEN NAM MET MIDDELMAAT
Maar Groningen is ook een stad die in de vroege jaren 70 als een van de eerste steden de cityvorming tot stilstand bracht, het compacte-stad-denken omarmde en met het Verkeerscirculatieplan het voortouw nam in het autovrij maken van de binnenstad. En een stad die in de jaren 90 met tal van manifestaties cultuur, architectuur en stadsontwikkeling met elkaar verknoopte.
Natuurlijk zit dat DNA nog altijd in onze stadsontwikkeling. Zo is de nieuwe Leidraad Openbare Ruimte er een om je vingers bij af te likken. En ja, op sommige plekken gaat het langzaam weer de goede kant op, zeker als het om de herinrichting van de openbare ruimte gaat (al hou ik m'n twijfels over de gele steentjes). Verder mag er gejuicht worden over de prijzen die het Forum ten deel vallen en ontwikkelingen als Mercado in de Rode Weeshuisstraat en het Groot Handelshuis in de voormalige V&D aan de Grote Markt.
Toch betekent dit alles niet dat het fantastisch gaat met de stad. De intenties zijn goed, maar we zijn er nog lang niet. De basiskwaliteit moet omhoog. Met incidenten, schitterende ongelukken en postzegelplanologie komen we er niet.
'WIJ BOUWEN VOOR DE STAD'
Laat me duidelijk zijn: ik heb niets tegen de vastgoedsector, tegen projectontwikkelaars of tegen wie op een andere manier hun geld verdienen aan het maken van de stad. Sterker, ik ben er deels onderdeel van en werk met veel van hen graag en met liefde samen. Waar ik wél wat tegen heb, is de relatief grote groep die persoonlijk gewin vooropzet. We’re only in it for the money.
Ik heb het over de groep mensen voor wie het doen van mooie en goede dingen niet leidend is. Bij wie snel en goedkoop de boventoon voert. Ze trekken profijt uit de overspannen woningmarkt. Ze danken veel van hun rijkdom aan twee grote, collectief gefinancierde onderwijsinstellingen die jaarlijks voor een gegarandeerde instroom van nieuwe studenten en (dus) huurders zorgen.
Ze profiteren van collectieve investeringen in de openbare ruimte. Neem bijvoorbeeld de westkant van binnenstad, waar de mooie herinrichting van de Astraat, de Brugstraat en het Akerkhof de vastgoedwaarde alleen maar heeft opgedreven. En dat alles geïnitieerd, georganiseerd en betaald door de gemeente. Door ons allemaal dus. Kortom: deze groep leeft van het succes van de stad, en geeft diezelfde stad daar vervolgens verdomd weinig voor terug.
Memorabel in dit opzicht was een opmerking van architect en De Zwarte Hond-oprichter Jurjen van der Meer. Zelf ook niet bepaald armlastig, als het over vastgoed gaat, wierp hij een aantal jaren gelden tijdens een debat over het gemeentelijk welstandsbeleid een van de aanwezige vastgoedbazen toe: ‘Weet je wat het is? Wij bouwen ook voor de stad. Jij bouwt alleen voor je eigen portemonnee.’ Daarmee sloeg Van der Meer de spijker op z’n kop.

Illustratie: Sanne Boekel voor GRAS
HET KAN OOK ANDERS
Natuurlijk zijn er tal van positieve uitzonderingen. Zo ben ik regelmatig onder de indruk van wat partijen als MWPO, PC Vastgoed en Beauvast van de grond krijgen. Je kunt ervan vinden wat je wilt – en ja, ook hier wordt geld verdiend – maar wát ze doen is van een totaal andere orde dan het werk van de quick win-partijen zonder stadsmoraal.
Hier wordt niet uitgepond en afgeroomd. Nee, hier wordt vooral ook waarde toegevoegd. In de kwaliteit van de gebouwen, in de zorg voor bestaand erfgoed, maar zeker ook programmatisch. Dat is echt anders dan tussen de mazen van de wet zo veel mogelijk vierkante meters verhuren en maandelijks woekerprijzen vragen voor ‘jouw’ vastgoed.
Ondertussen mogen we ook God op onze blote knieën danken dat woningbouwcorporatie Patrimonium nog zoveel winkelvastgoed heeft in de Folkingestraat. Precies daarom behoort de straat al jaren tot de leukste van de stad. De corporatie heeft zorg voor de huurders én het vastgoed.
En de huren? Die liggen substantieel lager dan de eerdergenoemde bedragen. Toch levert het Patrimonium voldoende op. Rendement dat direct terugvloeit naar de sociale taak van de corporatie: het bieden van goede huisvesting. Daarbij is het goed om te weten dat Patrimonium niet van plan is dit winkelvastgoed ooit te verkopen. Ze zien de betekenis ervan voor de stad en de samenleving, en houden de waarde vast.
Ondernemers blij, gevarieerd winkelaanbod geborgd, garantie voor aanloop en… een leuke straat. Wat wil je nog meer?
MEE IN HET RENDEMENTSDENKEN
Dat steeds meer stad eigendom is van steeds minder mensen, is meer dan een Gronings probleem. Rendementsdenken, vastgoed als money machine: het raakt vrijwel alle Nederlandse steden. Die mentaliteit hebben niet alleen de ‘snelle vastgoedjongens’. Het zit ook in onze overheid, in ons belastingstelsel en in onszelf.
Weinigen zullen ongevoelig zijn voor de perverse prikkels van de markt. Waarom zou je bij een verhuizing bijvoorbeeld je oude woning verkopen als je die ook voor 1800 euro per maand in de particuliere verhuur kunt gooien? Dan betaalt een ander jouw hypotheek. Mooi toch? Wat dat betreft schuilt er in ons allen een pandjesbaas.
Ook gemeenten en corporaties gaan (noodgedwongen) mee. Zo hebben veel gemeenten de inkomsten uit grondverkoop keihard nodig om gaten elders in de begroting te dichten. Bijvoorbeeld binnen het sociaal domein, waar veel taken door het rijk over de schutting van de gemeente zijn gegooid, maar zonder het benodigde budget.
Voor corporaties geldt iets vergelijkbaars. Ze hebben de inkomsten uit de verkoop van bestaande woningen nodig om überhaupt te kunnen voldoen aan hun sociale taak. En dan hebben we het nog niet over de noodzakelijke verduurzamingsslag die de sociale voorraad moet ondergaan. Het toont hoe wankel het bouwwerk van een vooral op geld gestutte stadsontwikkeling is. Hou in zo’n systeem je stad maar eens inclusief, betaalbaar, waardevast en programmatisch aantrekkelijk. Uiteindelijk zwemmen we allemaal in dezelfde neoliberale fuik.
Gelukkig is er vanuit de overheid beweging, zeker ook in onze stad. Zo verdient de gemeente Groningen een groot compliment voor de wijze waarop ze de afgelopen jaren op het vlak van het wonen de strijd is aangegaan met de pandjesbazen. In de particuliere verhuur is al veel aan banden gelegd. Optoppen is een stuk moeilijker geworden, bestemmingsplannen zijn of worden aangepast en sinds kort gaat ook de verstudioïng van bestaande panden op slot. Verder dient de verhuurvergunning als middel om wanpraktijken aan te pakken. En de woonplicht moet het voor beleggers onmogelijk maken om woningen op te kopen voor de verhuur. Groningen loopt hiermee voorop, al was het natuurlijk nog beter geweest wanneer alles pakweg tien jaar geleden als vormgegeven was.
MEER BALANS IN DE BESTAANDE EIGENDOMSVERHOUDINGEN
Zelfs met een meer alerte overheid blijft aandacht voor deze kwestie nodig, lerend van de praktijken van de afgelopen jaren. Zij die vooral bezig zijn met zichzelf blijken keer op keer meesters in het vinden van de mazen in de wet. Ze leven van de perverse prikkel, zoeken maar wat graag de grenzen op of gaan er gewoon (ver) overheen – wetend dat de kans op handhaving in Groningen vrij laag is.
Het is bovendien verstandig het aandachtsveld flink te verbreden. Want niet alleen binnen het wonen is actie nodig, ook op het vlak van het horeca- en winkelvastgoed.
Natuurlijk wordt dat een lastige aangelegenheid. De vastgoedkaarten zijn, zeker in de binnenstad en het retail- en horecasegment, namelijk al grotendeels geschud. Alleen daarom al is het van belang om in ieder geval te zorgen dat de panden die nog wél in bezit van partijen met een bredere maatschappelijke doelstelling zijn nooit zomaar in handen vallen van beleggers, investeerders en vastgoedvolk dat half Groningen al in de portefeuille heeft. Laat het een oproep zijn aan onze woningcorporaties, de Rijksuniversiteit, het UMCG, de gemeente en diverse andere (grotere) instellingen in de stad.
Meer balans in de bestaande eigendomsverhoudingen is wat mij betreft een noodzaak. Het merendeel van het vastgoed behoort simpelweg niet in handen te zijn van beleggers, vastgoedbazen en investeerders op afstand, zonder liefde voor en binding met de stad.
Een ondernemer met een paar panden die zelf een deur verderop ook z’n eigen winkel runt? Geen probleem. Een vastgoedpartij die nadenkt over mooie programma’s en de stad beter wil maken: prima. Een particulier die ergens een winkelpand heeft, daar goed voor zorgt en daar wat rendement op maakt? Je hoort mij niet klagen. Juist die verscheidenheid is goed.
ALS DE NADRUK LOUTER OP GELD EN RENDEMENT LIGT, MAAKT DAT DE STAD UITEINDELIJK WAARDELOOS
Ondertussen mag het aandeel eigenaar-ondernemers wat mij betreft flink groter worden. Verder zou ik graag zien dat partijen als het Groninger Monumentenfonds in navolging van de collega's in Amsterdam en Utrecht de kans krijgen om hun portefeuille behoorlijk uit te breiden.
In die categorie hebben we bovendien meer ‘Patrimonia’ en andere partijen met een brede maatschappelijke doelstelling nodig. Binnen het wonen is dat al vrij normaal. Zo zijn veel Groninger hofjes in bezit van stichtingen, verenigingen of gewoon van een corporatie. Waarom zou dat binnen de retail en horeca niet kunnen?
Natuurlijk blijft er daarnaast ruimte voor vastgoedpartijen die verder denken dan de eigen portemonnee. Die niet uitponden, maar gewoon goede dingen doen. Die waarde voor de stad creëren. Wellicht kunnen we hierin zelfs een aantal verrassende partijen meekrijgen. Zo kan ik er niet omheen dat zelfs Bulten Vastgoed de laatste tijd heel af en toe dingen doet die ik pakweg tien jaar geleden niet achter ze had gezocht. Met nadruk op heel af en toe.
Mijn pleidooi: kapitalisme eruit, Gronings ondernemerschap erin! Dat is niet links of radicaal. Nee, het is met afstand het beste wat we voor de stad kunnen doen. Doen we dat niet, dan dreigt een verdere uitholling en verplatting van de stad. Als de nadruk louter op geld en rendement ligt, maakt dat de stad uiteindelijk waardeloos.
Dus, aan iedereen die de afgelopen jaren lekker heeft geboerd: verkoop een kwart van je bezit. Niet aan een andere vastgoedpartij, maar aan een winkelier. Of nog beter: doe het over aan een winkelcoöperatie die duurzaam en waardevast het horeca- en winkelvastgoed van de stad in beheer neemt.
Geef wat terug aan de stad die jou zo rijk heeft gemaakt. Dat gaat gegarandeerd zorgen voor een gevarieerder, leuker en boeiender winkelaanbod voor iedereen. En daar wordt uiteindelijk iedereen beter van.

Illustratie: Sanne Boekel voor GRAS
VAN DROOM NAAR WERKELIJKHEID
In dit verhaal is zeker ook voor de gemeente een rol weggelegd. Sterker: het is de gemeente die de regie moet pakken, helemaal nu ‘waarde’ tot het speerpunt van het nieuwe college-akkoord gemaakt is. Wat dat betreft juich ik de plannen voor de oprichting van een gemeentelijk ontwikkelbedrijf toe.
Ga door met de aanpak van de openbare ruimte. Omarm de nieuwe leidraad. Blijf mooie plannen maken zoals die voor de Grote Markt, de Kattenbrug, de busknoop UMCG Noord, Dudok aan het Diep en de omgeving van de Akerk. Maar hou het daar niet bij.
Groningen verdient het om met veel meer samenhang aangepakt te worden. Het gaat ook over wat er in die stad gebeurt, over de functies en het programma. Het gaat over eigendom, inspiratie, trots en de ambitie nooit genoegen te nemen met middelmaat. Dat is niet elitair. Dit gaat over kwaliteit, diversiteit en eigenheid.
Om hier te komen is het allereerst nodig om je ruimtelijk beleid te verknopen met je retail- en horecabeleid. Hetzelfde geldt voor beleidsterreinen als mobiliteit, parkeren, wonen, groen en duurzaamheid. Vervolgens vraagt het om stadsstrategie, uitvoeringskracht en een inspirerend narratief dat iedereen uitdaagt om samen de bestaande waarden te omarmen en nieuwe toe te voegen. Altijd met oog voor de kansen van en voor de context. Loop voorop, wees proactief, ken je stad en kijk vooruit. Ver vooruit.
De grap is: zo’n verhaal ligt er al, tenminste, voor de binnenstad. Of het af en compleet is, vast niet, maar de aanzet is daar. Het verhaal is gemaakt voor en met input en prachtig voorwerk van de Groningen City Club, Marketing Groningen en – nota bene – de gemeente Groningen.
Het enige probleem is dat het ligt te verstoffen. Het wordt door bepaalde partijen onvoldoende op waarde geschat, weggezet als stadspromotie, geblokkeerd door persoonlijke agenda’s en opvattingen of gewoonweg niet gelezen. En dat terwijl juist zij die nu al met liefde aan de stad (willen) werken benadrukken dat dit het soort ambitie is waarop ze zitten te wachten.
Nog los van de energie die erin gestopt is, is dat verdomd jammer. Want als we iets nodig hebben in deze tijden, dan is het wel een verhaal dat uitdaagt, houvast biedt en laat zien wat een geweldige stad Groningen weer kan worden. Een trotse, eigenzinnige stad die droom en werkelijkheid niet in elkaar over laat lopen, maar van zijn dromen werkelijkheid maakt.