Het nieuwe Groninger coalitieakkoord ontleed
Op 1 maart 2019 bespraken Bram Douwes en Wilbert van de Kamp tijdens de eerste aflevering van De Linkse Mannen lossen het op het nieuwe coalitieakkoord van de gemeente Groningen. Publiciste Annemarie Kok was te gast. Ze gaf haar visie op de plannen van GroenLinks, PvdA, D66 en ChristenUnie – en stuurde ons achteraf haar uitgebreide schriftelijke commentaar toe.
ZELFBEWUSTER EN ACTIEVER
Het eerste dat mij opviel aan ‘Gezond, groen, gelukkig Groningen’ is dat de toon van dit op 6 februari 2019 gepresenteerde programma zelfbewuster is dan die van het vorige akkoord. Daarin werd met nogal wat nadruk gezegd: ‘Wij willen meer ruimte geven aan bedrijven en aan de samenleving. We laten los.’
De gemeente achtte zichzelf kennelijk niet meer zo belangrijk en capabel, betitelde de lokale overheid als slechts ‘een van de vele maatschappelijke spelers’ en wilde naar eigen zeggen in de eerste plaats ‘dienstbaar zijn’ aan initiatieven van anderen.
Het nieuwe college (met daarin drie dezelfde partijen als in het vorige, en met als vierde partij nu de ChristenUnie in plaats van de VVD) stelt zich een stuk actiever op, zet lijnen uit en investeert de komende jaren uit volle overtuiging in groen-sociaal beleid.
(NB: ook elders bij de overheid/in de politiek is sprake van een toenemende ontnuchtering ten aanzien van concepten als marktwerking, zelfredzaamheid en samenredzaamheid.)
Tegelijk verwacht ook dit college weer veel van burgers zelf: de trend van meer eigen verantwoordelijkheid, aansturen op gemeenschapszin (in de buurt) en bottom up-plannenmakerij ligt helaas bepaald nog niet achter ons. Opmerkelijk hierbij is wel dat over ‘democratische vernieuwing’ vrij weinig, en vooral weinig concreets wordt gezegd, terwijl de deelnemende politieke partijen getuige hun verkiezingsprogramma’s groot voorstander zijn van veel meer burgerzeggenschap.
Wellicht is men toch niet zo enthousiast over de hiermee recent opgedane ervaringen? Denk aan het spraakmakende experiment met een ‘coöperatieve wijkraad’ in de Oosterparkwijk: in de collegeplannen is geen woord te vinden over voortzetting en/of uitbreiding daarvan.
AMBITIES
Het coalitieakkoord ademt zoals gezegd ambitie. Zo wil het college:
de hoge ‘leefkwaliteit’ (sociaal, ruimtelijk, economisch, ecologisch) op z’n minst op peil houden;
de situatie van ‘kwetsbare’ groepen verbeteren door onder andere de schuldenproblematiek verder te bestrijden en mensen aan het werk te helpen;
hard aan de slag gaan met ‘vergroening’ en een duurzame energievoorziening;
de volgestouwde openbare ruimte in met name de binnenstad aanpakken.
Dit zijn vier heldere uitgangspunten. Maar nogal wat uitspraken in het akkoord op het gebied van sociaal en ruimtelijk beleid roepen vragen op.
Neem om te beginnen de titel van het verhaal: Gezond, groen, gelukkig Groningen. ‘Gelukkig’ vind ik een te intiem woord: een woord dat bij de privésfeer hoort, niet bij de politieke sfeer. De overheid – ook de gemeente – moet zich onder meer bezighouden met randvoorwaarden voor het kunnen leiden van een menswaardig bestaan. Indirect draagt die overheid zo, als het goed is, sterk bij aan het welbevinden van mensen en van de samenleving als geheel.
Maar ons ‘gelukkig’ maken? Dat hoeft (en kan) de overheid niet.
DE WIJK ALS UITGANGSPUNT
In het collegeakkoord wordt (opnieuw) veel nadruk gelegd op ‘wijkgericht werken’. Anno 2019 betekent dit: allerlei problemen zoals eenzaamheid, hoge zorgkosten, armoede en verduurzaming ‘integraal’ aanpakken op de schaal van de wijk en daarbij ‘de kracht en initiatieven van de wijk benutten’. Het gaat dan om voor elkaar zorgen, zelf plannen maken en die plannen uitvoeren.
Deze wijkgerichtheid is erg kunstmatig. Weliswaar zijn wijken om historische en praktische redenen op te vatten als ruimtelijke eenheden, sociale eenheden zijn het niet of nauwelijks. Een wijk bestaat meestal uit heel verschillende straten en uit heel verschillende mensen die lang niet allemaal sterk op hun buurt zijn gericht.
VAN BUURTEN MOET JE JUIST GEEN EILANDJES WILLEN MAKEN WAAR BEWONERS VAN ALLES SAMEN DOEN OF HET MET ELKAAR VOOR HET ZEGGEN HEBBEN
Zoals de bekende socioloog Van Doorn al in 1955 zei: veel ‘bindingen’ verlopen niet langs territoriale maar langs functionele lijnen. (Zie bijvoorbeeld ook het artikel Wijkteams missen historisch besef.)
Verder: uit het oogpunt van een brede kijk op sociale binding moet je van buurten juist geen eilandjes willen maken waar bewoners van alles samen doen of het met elkaar voor het zeggen hebben. De groepsbinding die aldus wordt gepropageerd kan ten koste gaan van andersoortige, meer abstracte gevoelens van verbondenheid die voor een samenleving met goede collectieve voorzieningen en prettige omgangsvormen onmisbaar zijn.
DWEPEN MET EEN DORPSE LEEFSTIJL
De vele dorpen waaruit de nieuwe gemeente Groningen (230.000 inwoners) nu ook bestaat, worden in het akkoord opgevoerd als prachtig voorbeeld van goed stedelijk samenleven: ‘Met een minimum aan overheidsbemoeienis zien bewoners daar naar elkaar om’, en ze ‘ondersteunen elkaar via coöperaties’.
Maar let wel: de meeste inwoners houden juist van de stedelijke leefwijze, en daar is niets mis mee. Integendeel: vriendelijke afstandelijkheid is een voornaam bestanddeel van de hoge leefkwaliteit die het college zo graag overeind wil houden.
Overigens dweepte ook het vorige stadsbestuur met de (vermeende) hechtheid van dorpsgemeenschappen: ‘De wijken in de stad moeten weer dorpjes worden waar we samen kijken wat we samen kunnen doen’, aldus de gemeente in 2017 in een krant over de nieuwe, ‘zelfredzame’ lokale samenleving.
‘Mensen kunnen op eigen kracht en m.b.v. hun netwerk van familie, vrienden en buren veel zelf oplossen’, meent de nieuwe coalitie overeenkomstig het sinds 2013 geldende ideaal van een participatiesamenleving.
Het is kwalijk dat de coalitiepartijen vasthouden aan dit idee. Uit recente onderzoeken is namelijk duidelijk gebleken dat het zelden mogelijk en/of wenselijk is om hulpbehoevende mensen een groter beroep te laten doen op familie, vrienden en buren.
Ter verduidelijking van dit kritiekpunt een lang citaat uit een publicatie van de sociologen Tonkens en Duyvendak naar aanleiding van de vierjarige studie ‘De verhuizing van de verzorgingsstaat’ (2014-2018):
‘Wijkteamleden (…) deden in bijna alle gevallen een poging om het netwerk van cliënten in te schakelen. Maar in slechts drie van de 66 keukentafelgesprekken leidde dit daadwerkelijk tot een grotere inzet van dit netwerk.
Vaak bleek dit niet mogelijk of wenselijk. Meestal is er al veelvuldig een beroep gedaan op familie, vrienden en buren op het moment dat mensen bij een wijkteam of Wmo-loket aankloppen. Ook kampen mensen in het eigen netwerk vaak zelf met problemen, wonen ze te ver weg of zijn ze zelfs medeveroorzakers van de problemen van de hulpvrager. Soms heeft de hulpvrager geen naasten (meer).
Daarnaast past het vragen van hulp vaak niet bij de aard van de relatie. Buren helpen elkaar met een kopje suiker of het zorgen voor de planten, maar houden elkaar emotioneel graag op afstand.
Vriendschap is meestal gebaseerd op gedeelde interesses, en daar past onderlinge hulp vaak niet bij. En met intimi zoals kinderen of ouders is er vaak met moeite een precair evenwicht bereikt, dat bedreigd wordt wanneer er (meer) hulp gevraagd en gegeven moet worden. (…)
Het kan ook relaties beschadigen en vernedering met zich meebrengen. Bijvoorbeeld wanneer familie of buren van de cliënt zich onder druk gezet voelen en dingen beloven die ze al na korte tijd niet meer kunnen of willen waarmaken, waardoor de cliënt teleurgesteld of zelfs eenzaam achterblijft.´
In het sociaal beleid van de gemeente staat volgens het akkoord in de komende drie jaar ‘de mens centraal: niet de regels maar dat wat nodig is, is leidend’, schrijft ze. ‘We kijken naar de leefwereld van mensen, niet naar de regelgeving.’
Dit vind ik bedenkelijk: regels worden al te gemakkelijk over één kam geschoren en in een kwaad daglicht gesteld. Door ‘de regels’ te willen laten schieten, belandt de gemeente bovendien in een schimmig gebied: wie bepaalt ‘wat nodig is’?
DOOR ‘DE REGELS’ TE WILLEN LATEN SCHIETEN, BELANDT DE GEMEENTE IN EEN SCHIMMIG GEBIED
En als de overheid ‘regels’ zo opzichtig wil negeren, hoe kan ze dan van burgers verwachten dat die zich er wel aan houden? Van u en mij wordt het niet gepikt als we roepen dat we voortaan zelf gaan bepalen ‘wat nodig is’…
Er is bovendien al lang gelegenheid om bepaalde regels met oog voor iemands persoonlijke situatie toe te passen. Het was goed geweest als de gemeente dát feit had benadrukt en had gezegd dat ze die ruimte vaker wil gebruiken. Daarbij is het de kunst om regels ‘met beleid’ toe te passen, om zowel willekeur als een inhumane en ineffectieve bejegening te voorkomen. Voorts is het een politieke aangelegenheid om specifieke regels te veranderen.
VERBINDING EN ONTMOETING
‘Verbinding’ en ‘ontmoeting’ vindt dit college ‘belangrijker dan ooit’. Dat klinkt al te wanhopig en krampachtig. We zijn namelijk heus wel met elkaar ‘verbonden’.
In mijn publicatie Binding genoeg (2017) betoog ik dat je moet uitkijken met het verbinden van jan en alleman. Ongedwongen contact en terloopse ontmoetingen – juist daarin schuilt deels het geheim van aangenaam samenleven. Mensen op buurtniveau met elkaar opzadelen, drijft hen slechts uiteen (Jane Jacobs zei het al).
‘Sociale verbanden zijn weggevallen’, aldus het akkoord. Ja, sommige wel, maar zeker niet allemaal, en vaak is het maar goed ook dat verbanden losser zijn. (NB: door het bepleiten van meer mantelzorg en burenzorg krijgen opnieuw vooral vrouwen het daar druk mee.)
Het hoort trouwens bij mens-zijn dat we ons soms verloren en eenzaam voelen. Een zekere normalisering van ‘alleen’ zijn is wellicht heilzaam. Net als het opheffen van het taboe op ieders afhankelijkheid van tal van zaken en mensen.
In het akkoord wordt burgers ‘vergaande zeggenschap en eigen regie’ in het vooruitzicht gesteld, onder andere op het gebied van ‘wijkenergieplannen’. Want ‘mensen weten zelf het beste wat goed is voor hun wijk’, zo stelt de coalitie.
Dit is een even modieuze als onzinnige gedachte ‒ een gedachte die geen recht doet aan het belang van professionele kennis van zaken, een gedachte die mensen opzadelt met een niet waar te maken verantwoordelijkheid en ook een gedachte die tot een grote verspilling van tijd en geld kan leiden. De gemeente zou er dan ook goed aan doen zich alsnog serieus te bezinnen op de vraag in welke vorm bewoners het beste kunnen worden betrokken bij complexe zaken als de energietransitie.
Groningen wil ook ‘de gezondste gemeente van het land’ worden, lees ik, en de eerste gemeente die ‘van het gas af is’.
Waarom zo competitief? Dat lijkt me onverstandig. Daadkracht is goed, maar door op deze manier te willen scoren loopt de gemeente het risico dat ze op het vlak van verduurzaming niet de juiste afwegingen maakt.
Het is ook de vraag hoeveel invloed de gemeente heeft op de ‘gezondheid’ van burgers. Aan welke maatregelen wordt gedacht is in elk geval niet duidelijk.
LEVE DE ‘LEEFSTRAAT?’
‘Bewoners die een leefstraat willen, krijgen de ruimte’, zo belooft het akkoord. Nogmaals: alsof samenleven pas écht van de grond komt in een straat met veel picknicktafels, kunstgras en speeltoestellen. Zorg als gemeente liever voor aantrekkelijke openbare ruimtes in (nieuwe) wijken en de binnenstad, en put inspiratie uit de vele voorbeelden die in eigen stad en elders voorhanden zijn.
Zo zou de gemeente het doortimmerde masterplan ‘Binnenstad Beter’ van de gemeente Groningen & Mecanoo Architecten uit de jaren negentig tevoorschijn kunnen halen. Het is zonde dat men al snel na de uitvoering daarvan veel ruimtelijke zaken opnieuw op z’n beloop liet (lees: gezwicht is voor het korte termijn-eigenbelang van ondernemers). Mede daardoor ligt de binnenstad er tegenwoordig op veel plaatsen shabby bij.
Het belang van hoogwaardig ruimtelijk (architectuur)beleid, teneinde de sociale en groene doelen van de gemeente ook in stedenbouwkundig opzicht duurzaam gestalte te geven, het belang van zorgvuldig voortbouwen op de bestaande stad: daarover lees ik bijna niets in het akkoord. Hier lijkt een ijzersterke traditie jammerlijk verloren te zijn gegaan.
Meer lezen over stedelijk samenleven en lokaal bestuur? Annemarie Kok schreef de essays 'Binding genoeg. De stad en het geheim van aangenaam samenleven' (2017, 84 pag.) en 'Herinnering aan de rechtsstaat. Pleidooi voor serieus openbaar bestuur' (2018, 92 pag.). Beide zijn gratis te downloaden of in boekvorm te bestellen bij uitgeverij Trancity-Valiz.